Sunday, March 27, 2011

Vrijdenkersmiddag bij Remonstrantse Gemeente Vrijburg



Vandaag een korte maar enerverende interreligieuze middag gehad bij de Vrijdenkersmiddag van de Remonstrantse Gemeente Vrijburg. Drie sprekers, theoloog Ruard Ganzenvoort, islamitisch zakenman Tamim Chebti en ik spraken over het thema 'Vrijheid'. Mijn insteek was gebaseerd op het Pesach verhaal waarin vrijheid en verantwoordelijkheid elkaar snel opvolgen. Disclaimer: op de folder en website werd vermeld dat ik rabbijn ben, hetgeen niet waar is. Ik ben natuurlijk slechts nog 'in opleiding'!

Vrijdenkers Bijeenkomst Vrijburg

Vrijheid Blijheid?

‘Vrijheid blijheid’. Deze slogan uit de jaren zeventig lag decennialang aan de basis van de zelfperceptie van onze samenleving. Hoe vaak moesten wij Nederlanders (niet zonder gepaste trots, overigens) wel niet van bewonderende buitenlanders vernemen hoe ‘vrijzinnig’ ons land was?

Toch voltrekt er op dit moment een kentering. De waarden die wij lang voor lief namen staan op losse schroeven. Vrijheid van godsdienst. Vrijheid van meningsuiting. Tolerantie. Wederzijds respect. Maar ook de vrijheid om toegang te hebben tot betaalbaar onderwijs of gezondheidszorg. De vrijheid om te durven geloven in een optimistisch mensbeeld. En over de grenzen, slechts een paar uur vliegen bij ons vandaan, worden dierbare vrijheden op expliciete en schrijnende wijze met de voeten getreden.
Tegelijkertijd lijken we vrijer dan ooit. Door sociale media twitteren, facebooken en smsen we vrijelijk. We geven publiekelijk uiting aan onze innerlijke gevoelens (denken we) terwijl we genieten van een levensstijl waar onze voorouders slechts van hadden kunnen dromen.

Deze tegenstrijdige uitingen van onvrijheid en vrijheid geven ons te denken wat vrijheid in de essentie betekent.

De Joodse traditie erkent twee soorten vrijheid: een negatief geformuleerde vrijheid en een positieve geformuleerde vrijheid. Deze categorisering vindt ook weerklank bij 20ste eeuwse denkers zoals Isaiah Berlin en Erich Fromm. De eerste soort schept de voorwaarde voor de tweede soort. Negatief geformuleerde vrijheid is de ‘vrijheid van’, het soort vrijheid dat op dit moment met bloed, zweet en tranen in het Midden Oosten (en elders ter wereld waar de media minder over rapporteert) wordt bevochten. Positief geformuleerde vrijheid is de ‘vrijheid tot’, het soort vrijheid dat verplichting en verantwoordelijkheid schept, zoals de morele en democratische verplichting om naar de stembus te gaan in of de persoonlijke verplichting om middelen tot zelfontplooiing ten volste aan te grijpen.

In de Tora worden beiden vormen van vrijheid en hun consequenties besproken. Dit archetypische leitmotief, dat zich voornamelijk in het Pesach verhaal maar ook door de gehele Pentateuch manifesteert, komt het meest expliciet tot uitdrukking in het boek Sjemot (Exodus). Het Joodse volk wordt collectief tot slaaf gemaakt door Farao in Egypte. De Tora beschrijft hoe, stukje bij beetje, vrijheden werden afgenomen. Eerst werd men gedwongen tot zware arbeid, vervolgens moest men bakstenen zonder stro produceren en tot slot nam Farao het gruwelijke besluit om alle Joodse jongetjes in de Nijl te verdrinken. De knoet van de onvrijheid trof de Israëlieten steeds harder. Tegelijkertijd was ook Farao onvrij. Ondanks zijn weelde en macht liet hij zich regeren door angst. Hij vreesde dat het groeiende Joodse volk zijn machtsbasis zou aantasten. Uiteindelijk kwamen beide groepen – de Israëlieten en de Egyptenaren – in een impasse vast te zitten die alleen doorbroken kon worden door een man die zich vrijmaakte van de conventies van zijn opvoeding en ideeënwereld: Mozes.

Hoe het verhaal verder loopt is veelal bekend. Mozes leidt de Israëlieten uit de Egyptische slavernij weg, de woestijn in. De woestijn spreekt tot de Bijbelse verbeelding. Het is een niemandsland dat de mens de mogelijkheid geeft om tot wasdom te komen in relatie met het Goddelijke. Het is dan ook niet vreemd dat het Joodse volk de woestijn in wordt genomen om daar, zeven weken na de uittocht uit Egypte, de Tora aan de voet van de berg Sinaï te ontvangen. Dit waren niet twee losse incidenten in de mythische geschiedenis van de Tora maar juist nauw met elkaar verweven. We bewegen ons nu van negatieve vrijheid naar positieve vrijheid.

Wat gebeurde er aan de voet van die mythische berg? Rabbijnse commentatoren vroegen zich het zelfde af en er bestaan ook veel midrasjiem (rabbijnse vertellingen) over. Eén zo’n vertelling illustreert het begrip ‘negatieve vrijheid’ op prikkelende wijze. Volgens deze legende tilde de Eeuwige de berg Sinaï op boven de hoofden van het Joodse volk en dwong hen te kiezen voor het sociaal en religieus contract van de Tora. Zouden ze het ‘aanbod’ weigeren, dan zou de Eeuwige hen verpletteren onder de berg. Het is niet een zachtaardig beeld wat tegen onze moderne en vrijzinnige opvattingen instrijkt. Tegelijkertijd spreekt er ook eerlijkheid uit: onze levens bestaan uit keuzes die zware consequenties meedragen. Soms is het goed om die consequenties te vrezen. Angst hoeft ons niet te verlammen maar kan ons wel bewust maken van de kwetsbaarheid van onze vrijheid.

Andere rabbijnse vertellingen zijn gelukkig milder gestemd. Hierin wordt de Eeuwige als een tedere minnaar voorgesteld die Zijn bruid Israël het hof maakt. De Tora, geschonken op het symbolische huwelijk van God en Israël tijdens de openbaring op Sinaï, fungeert als huwelijksakte. In deze parabel kenmerkt het begrippenkader zich door liefde en verbintenis. Een positieve vrijheid betekent een positieve keuze voor de waarden en relaties die we koesteren.

Als ‘vrijzinnige denker’ zou ik graag de knuppel in het hoenderhok willen gooien. Van mening verschillen is een goede Joodse eigenschap! Het archetype van de Tora is nog altijd actueel. De ‘vrijheid blijheid’ van de jaren zeventig was nodig: oude machtsstructuren moesten worden gedeconstrueerd en zonder die bevochten vrijheden zou ik hier niet staan als vrouwelijke rabbijn-in-opleiding. Dagelijks ben ik dankbaar voor de strijd die geleverd is en pluk ik daar de vruchten van.

Toch is ‘vrijheid blijheid’ slechts het halve verhaal. Echte vrijheid is een veel dynamischer fenomeen. Echte vrijheid verplicht ons, schept nieuwe verantwoordelijkheden en uitdagingen.

Wij zijn niet uit slavernij bevrijd om vervolgens slaaf te worden van nihilistische impulsen maar juist om waardigheid en verbondenheid te vinden in het dienen van idealen die groter zijn dan onszelf. Laten we dan vooral geluk en liefde vinden in het verdedigen van de grenzen van deze vrijheid. Vrijheid is een convenant dat we met elkaar moeten sluiten zodat we oprecht ‘vrijheid kunnen afkondigen in het land voor al haar bewoners’ (Lev. 25:10).

Sunday, March 20, 2011

Alles op z'n kop


Deze column verscheen eerder in maart 2011 op Nieuw W!J.

Ik moet blij zijn maar het wil niet zo lukken. Morgenavond begint Poerim, het vrolijke joodse ‘carnaval’ waarin de boekrol Esther wordt gelezen, we ons verkleden en stomdronken worden: dit alles ter viering dat ‘we’ het weer een keer overleefd hebben.

Zoals bij veel carnavals worden tijdens het Poerimfeest de gezagsverhoudingen op z'n kop gezet. In het bijbelverhaal weet de joodse koningin Esther het genocidale plan van de kwade Haman te torpederen en redt zij daarmee haar volk. Met Haman loopt het minder goed af. Hij komt te bungelen aan de galg die hij had opgezet om zijn snode plannen mee uit te voeren.

Op Poerim volgt een aantal weken later het Pesachfeest waarin we de uittocht uit de Egyptische slavernij herdenken. Ook hierin worden de genocidale plannen van een dictatoriale snoodaard - farao - gedwarsboomd. Ditmaal is dat de held Mozes. Farao wilde alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes verzuipen in de Nijl. Ook hier verricht het lot een ironische salto: als straf voor zijn halsstarrigheid om het joodse volk vrijheid te geven, komen de Egyptische eerstgeborenen om het leven door de dwingende hand van de Engel des Doods. Het rechtvaardigheidsgevoel in de oudheid was niet altijd verfijnd maar wel effectief. De onderste steen komt boven.

Dat het met mijn humeur niet zo best is, komt omdat mijn rechtvaardigheidsgevoel wordt ingehaald door de realiteit. Hamannen en farao’s zijn er vandaag de dag nog volop. Echter zonder de garantie dat het recht zegeviert. Gaddafi offert zijn volk op het altaar van zijn eigen macht. Een nieuwe oorlog dreigt. Het Japanse volk is in een nachtmerrie van bijbelse proporties gestort: eerst een aardbeving, toen een tsunami, daarna sneeuw met tot slot de dreiging van een nucleaire ramp. Wat de rol en de reactie zijn van de Japanse overheid zal de tijd ons leren. Wat wel toetsbaar en reëel is, is het onherroepelijk menselijk lijden.

De wereld staat op z'n kop. Door politieke en werkelijke aardverschuivingen. Het landschap zal worden geherdefinieerd. Maar hoe zullen de gezagsverhoudingen zich herschikken? Krijgen we straks een tweede Irak of een tweede Tsjernobyl? God verhoede het. Welke schandalen worden er straks in de doofpot gestopt omdat de waarheid te gruwelijk is? Welke mensenrechten worden straks geofferd in naam van het gezag? Is het echt zo dat Tokyo nauwelijks bedreigd wordt door stralingsgevaar? En zal de Libische democratie zegevieren na het instellen van de no-fly zone? Ik hoop vurig dat mijn cynisme misplaatst is. Maar datzelfde cynisme ontspruit aan de wetenschap dat het echte gezag – van overheden en banken – hun eigen morele gezag met voeten treedt.

Het is aan ons om de wereld weer rechtop te zetten. Wij zullen het morele gezag moeten herstellen en de nieuwe breuklijnen definiëren. We moeten ons de vraag stellen wat wij belangrijker vinden: het gezag van macht en belang of het moreel gezag van solidariteit en medemenselijkheid?

Ik ga zaterdagavond naar het Poerimverhaal luisteren. De mooie Esther maakt een dappere keuze en het goede overwint. Nu nog de stap maken van sprookje naar werkelijkheid.

Friday, March 18, 2011

Parashat Tzav

photo credit

Sermon Finchley Reform, Parashat Tzav

Duty and Sacrifice

He is prepared to die. It is his job.
He brings his sacrifice, his burnt-offering.

We do not know his face or his name. We know nothing of his place of birth, his family or his interests. What is his favourite food? What film did he see last? Did he kiss his wife goodbye before he left to minister to his dreadful task with grim determination?

How can one begin to speak about the open wound of disaster? Words do not seem fitting yet silence becomes an accomplice in forgetting. No words can quiet the tremors of Japan’s earthquakes. When faced with a disaster of such Biblical proportions, questions of meaning push to the fore. As audacious (and perhaps even fruitless) as the task seems, it is our duty to find perspective on these events. At the same time, we should be cautioned to remember that neither justification nor comfort can be found in the inadequacy of mere words.

The official death toll runs in the tens of thousands but will surely rise. Japan was not only struck by the rippling of the earth but further castigated by the ferocity of tsunamis and the unrelenting chill of snow. Meanwhile, the country—one of the most developed in the world—has been crippled by a lack in oil, power, water, food and healthcare. We read devastating stories of people pulling deceased family members from the rubble, the elderly huddled by wood stoves in frigid buildings and children wandering around lost and hungry. The destitution is complete.
And there is more. The threat of nuclear meltdown looms large for Japan and its capital, Tokyo, with thirty million inhabitants. The mortally wounded nuclear power plant Fukushima is losing the ability to cool its reactors.

Amidst this chaos and despair, we witness the courage of the men whose names we do not know. Our hero and his 199 colleagues work tirelessly in shifts of fifty persons and at great personal cost to prevent the nightmarish scenario of meltdown. The government has increased the standard of permitted radiation so that this remarkable team of atomic workers can work on. Their families have not called them back in the full knowledge that they may perish. During this month of Adar Sheni, we hear the echo of Queen Esther’s voice: ‘cha’asher avadeti, avadeti’ – ‘and if I perish, I perish’ (Esther 4:16).

What unfathomable courage and sense of commandedness lie at the heart of these words.

This Shabbat touches upon Parashat Tzav, addressing the numerous sacrifices. The parasha opens with the issuing of a firm and eternally-binding command: ‘Tzav et Aharon v’et banav lemor, zot torat haolah hi’ – ‘command Aaron and his sons thus; this is the ritual of the burnt offering’ (Lev. 6:2) The text then goes on to speak on how the fire of the all-consuming offerings continues to burn ‘kol halailah ad haboker’ - 'all night until the morning'. Talmudic commentaries explain that no matter where the Israelites and their portable sanctuary sojourned, the fire burnt on, even when covered by a copper bowl.

The tradition wants us to honour the sacrificial cult but we moderns find it legitimately troubling. What if we explore the metaphor and boldly re-read it in light of the tragedy in Japan? There lurks a danger in the Mishkan, a lethal type of holiness, almost like radioactivity. We read in the second book of Samuel (6:6), for instance, that when one touches the Ark of the Covenant, one instantly dies as happens to the Biblical character Uzzah.

The supernal sacrificial fires are forces beyond human control. And yet the priests are commanded to feed the flames and bring offerings, ‘lehakriv’, to draw near these awesome forces. We will learn more of the dangers in next week’s reading of Parashat Shemini. Here, the overzealous sons of Aaron, Nadav and Avihu bring ‘esh zara’, strange fire, as an offering (Lev 10:1-3). They are instantly consumed. Moses offers empty words and Aaron replies with silence.

Perhaps, in a twisted manner, the Torah warns us to take utter care with the unseen forces of divinity, whether locked up in the hearts of sacred flame or the cores of unstable atoms. Perhaps our Japanese nuclear technicians are like latter-day Cohanim, who in a dark re-envisioning of the sacrificial cult, try to stay the power of the fire. And perhaps each of us can ponder the consequences on how we should fuel our world.

Words of moral courage and steely resolve can be immensely powerful but only when they galvanise us. Else, words remain hollow, starving hope. In the coming days, we will hear many empty words. Pledges of political leaders to ‘investigate’ and ‘reconsider’ nuclear energy. Fears of economists that the Yen will continue to plummet, a concern that borders on the obscene when seen through the lens of human suffering. Grisly media reports that may either shock or numb us in the face of enormity. Even the sermons of well-intentioned rabbis and community leaders will ring hollow if their meaning is not followed by action.
And action is shaped by duty and sacrifice.

We may and must be thankful that our sacrifices need not be so dire nor the command so severe. Yet there are many other ways in which we can choose to stand and act and bring our offerings, giving wings to words, fullness to promise and power to meaning. Let us all think about the ways in which we may be able to help Japan. Let us act to help further a vision of a world were solidarity is the immediate response to disaster, where the value of human life trumps that of the stock market and where we will keep the command to remember our true heroes.
Let us work to fill hollow words can be with hope so that they may become crucibles in which we forge solidarity, compassion and resolve.

Thursday, March 3, 2011

Parashat Pekudei

Photocredit

Finchley Reform Synagogue
Parashat Pekudei

This sermon explores the overarching theme touched upon in last week's sermon: can we draw an analogy between the power struggles in Torah and the pressing events of today's world?

Accountability

It’s been quite an intrepid journey, a political saga. These past five weeks, we have witnessed a people and its leadership wrestle with each other. Five weeks ago in parashat Terumah, the building of the Tabernacle was birthed in idealism. The people generously laid their riches at the feet of Moses and Aaron. But something transpired. The outpour of popular devotion was used to furnish not only the Mishkan itself but was also used to bolster the leadership of Moses and Aaron. Did the nascent Israelite democracy shift towards a theocracy?

In parashat Tetzaveh we saw the Israelite donations transformed into priestly wealth. The High Priest, Aaron, is made a glorious garment. Yet Moses is silent. What happened between the sibling-rulers? Was there a power struggle? Only our imagination can reconstruct the white spaces of the Biblical narrative. The political dynamic deteriorated from that point on. Aaron, newly minted in his leadership role and in the absence of Moses made a crucial error of judgement. Afraid and desperate, the disgruntled Israelite community relapsed into idolatry as they sought solace in the Golden Calf. Perhaps they rebelled because they felt exploited. They had wanted to build God a house, not dress the Priesthood. This is the unanswered question that the text poses us.

Under Divine threat of annihilation, Moses is finally galvanized into action and intercedes on behalf of his community, staying God’s hand in the slaughter. Even so, there is a ‘counter-revolution’. Moses demanded to know who will stand with him and his God. Those who refused were executed. Three thousand people fell by the sword.

The Israelite community is left profoundly broken. All sense of trust between leaders and people and even God has been shattered. This fragmented community needs careful mending through a delicate tikkun.

Thankfully, such a tikkun is initiated in last week’s parasha, Vayakhel. Had the people previously assembled against their leaders in discontent, now they assembled to do the holy work of the Mishkan once more. Moses engages the people tenderly and gives them a most precious gift of freedom: Shabbat. Hope is renewed and a vision for more transparent leadership emerges. Now comes the moment for that leadership to be held accountable.

The larger question is: who is to be held accountable? Moses and Aaron? The Israelite community? Or perhaps even us today?

This week’s parasha opens with an unassuming yet remarkable statement: ‘Eleh pekudei hamishkan’- ‘These are the accounts of the Tabernacle’ (Ex. 38:21). Previously, we are told what the Israelites give and how it is used. But here the Torah gives us exact figures (on which we would have to apply an inflation correction in order to grasp their full value!) Not only does the Torah balance the books, but the formulation is equally striking: ‘asher pukad al pi Moshe avodat haLevi’im’ – ‘as they were accounted, according to Moses, through the service of the Levites’. Are these the same Levites who fanatically executed the Israelites during the Golden Calf incident? Notice the use of the word ‘avodah’, service. Perhaps Moses started implementing hard-won lessons of transparent and democratic leadership.

Midrash Tanchuma recounts how at least two people need to be appointed as trustees to public funds in order to ensure accountability. Even a great leader like Moses is subject to this rule as he balanced the books with the help of Itamar, Aaron’s son. The audit of the gold, silver and copper is completed. The children of Israel can trust in the newfound transparency of their leaders and economists. The parasha continues to recount how the priestly vestments of Aaron are constructed, including the costly ephod, breastplate. And as if to seal the hard-won commitment to community values, the names of the children of Israel are inscribed upon the breastplate. The High Priest may be ‘kadosh l’Adonai’, holy to God, but ultimately he is in service of and accountable to his community.

And so our saga comes to a close in this last book of Shemot, Exodus. In our own time, we have witnessed several communities’ brave journeys towards democracy and transparency. The Middle East, from Ben Ali’s Tunisia to Gaddafi’s Libya, trembles under the popular yearning for freedom. Likewise, the American state Wisconsin is rocked by social protests as workers fight the controversial ‘budget repair bill’ which would drastically impair workers’ rights. During the Crisis, we have seen desperate Western governments scramble to save the banks in order to prevent total economic collapse.

We cannot remain blind to the affairs of the world. Although our eternal Torah does not take an explicitly political stance on any matter, our beloved Torah does take a firm stance on social justice. If Moses and Aaron were to be held accountable, then should we not expect the same for our political and economic leaders? Is it not our ethical duty to stave off the ‘moral hazard’ of economic injustice? And is not also our ethical duty to support nascent democratic movements?

Collective action does not displace personal responsibility. The overarching question is how we can become more accountable in our professional, personal and spiritual lives. The great mission of democracy affects us all. No-one is spared the scrutiny of moral conscience. Perhaps if we have the honesty and fortitude to stand up for what we believe, we can change the course of history and improve it.

Parashat Pekudei proves that it is possible. The Torah tells us how the ‘ananei kavod Adonai’, the clouds of glory of the Eternal, would cover the Tabernacle at the center of the Israelite camp. The Eternal travelled onwards with the B’nei Yisrael and they were transformed from a ramshackle nation into a conscious community, the ‘Beit Yisrael’, the ‘House of Israel’.
If we hold fast to what is good and right in our world, and if we have the courage to hold each and every one of us accountable for every ‘half-shekel’ and ‘piece of gold’ that we pay into our institutions, then perhaps we will journey on to a better world under the wings of the Divine Presence.