Deze column verscheen eerder in oktober 2009 op Nieuw W!J.
Lang geleden, toen ik een jong meisje was en nog lang niet op de rabbijnenopleiding zat, begreep ik niet waarom vrouwen de naam van hun man moesten aannemen als ze trouwden en waarom alleen jongens militaire dienstplicht moesten vervullen. Als dochter van een vooruitstrevende en geëmancipeerde moeder, die in de jaren zestig één van de eerste vrouwelijke systeemanalistes was, vond ik het maar wat oneerlijk.
Inmiddels ben ik gelukkig getrouwd met behoud van eigen naam. Ik vind dat in spiritualiteit ideaal en daad geïntegreerd moeten zijn. En voor mij is de gelijkwaardigheid van man en vrouw geen morele frivoliteit maar een uiting van de goddelijke wil: het verlangen naar een completere wereld.
Zoals in zoveel geloofsgemeenschappen is seksegelijkheid binnen het jodendom zowel nieuw als oud. Midrasj Sifre (een oude, rabbijnse legende) zegt dat Gods mededogen die van de mens overstijgt. Waar de mens geneigd is tot meer ‘partijdigheid’ in het voordeel van mannen, koestert de Eeuwige juist mededogen voor zowel mannen als vrouwen. Dit sluit aan bij Genesis 1:27, waar staat: “En God schiep de mens in Zijn evenbeeld; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.” Toch is het wijden van vrouwen pas in gebruik geraakt in de twintigste eeuw.
De overdracht van kennis en leiderschap in de joodse traditie lag tot de vorige eeuw in de handen van mannen. Vrouwelijke rabbijnen waren er niet. Door emancipatie en een herinterpretatie van joodse geschriften is er een nieuw inzicht ontstaan. Dit voelt als een organisch proces; in elk aspect van mijn leven ben ik een gelijkwaardige partner van de man. Waarom dan niet op religieus gebied? Het ontroert mij dat ik me tot leider kan ontwikkelen zonder dat mijn sekse daarbij in de weg staat.
Op mijn rabbijnenopleiding is de man/vrouwverdeling gelijk. Natuurlijk komt gender wel eens ter sprake: er zijn aspecten aan het ‘vrouwelijk’ rabbinaat die anders zijn. Zo kun je door je gemeenteleden eerder als ‘zorger’ dan als ‘leider’ gezien worden en kan er sneller een oordeel gevormd worden over je uiterlijk. Anderzijds verrijkt het vrouwelijke element het vak: het krijgt een fris perspectief op eeuwenoude vraagstukken.
Toch doet het vrouw-zijn er voor mij niet erg toe. Ik koester de droom om rabbijn te worden al heel lang en dat ik een vrouw ben is een voetnoot in mijn spiritualiteit. Natuurlijk is die voetnoot geen onbelangrijk detail, het is een onderdeel van de optelsom die ik ben. Met mijn nesjomme (ziel) intact.
Lang geleden, toen ik een jong meisje was en nog lang niet op de rabbijnenopleiding zat, begreep ik niet waarom vrouwen de naam van hun man moesten aannemen als ze trouwden en waarom alleen jongens militaire dienstplicht moesten vervullen. Als dochter van een vooruitstrevende en geëmancipeerde moeder, die in de jaren zestig één van de eerste vrouwelijke systeemanalistes was, vond ik het maar wat oneerlijk.
Inmiddels ben ik gelukkig getrouwd met behoud van eigen naam. Ik vind dat in spiritualiteit ideaal en daad geïntegreerd moeten zijn. En voor mij is de gelijkwaardigheid van man en vrouw geen morele frivoliteit maar een uiting van de goddelijke wil: het verlangen naar een completere wereld.
Zoals in zoveel geloofsgemeenschappen is seksegelijkheid binnen het jodendom zowel nieuw als oud. Midrasj Sifre (een oude, rabbijnse legende) zegt dat Gods mededogen die van de mens overstijgt. Waar de mens geneigd is tot meer ‘partijdigheid’ in het voordeel van mannen, koestert de Eeuwige juist mededogen voor zowel mannen als vrouwen. Dit sluit aan bij Genesis 1:27, waar staat: “En God schiep de mens in Zijn evenbeeld; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.” Toch is het wijden van vrouwen pas in gebruik geraakt in de twintigste eeuw.
De overdracht van kennis en leiderschap in de joodse traditie lag tot de vorige eeuw in de handen van mannen. Vrouwelijke rabbijnen waren er niet. Door emancipatie en een herinterpretatie van joodse geschriften is er een nieuw inzicht ontstaan. Dit voelt als een organisch proces; in elk aspect van mijn leven ben ik een gelijkwaardige partner van de man. Waarom dan niet op religieus gebied? Het ontroert mij dat ik me tot leider kan ontwikkelen zonder dat mijn sekse daarbij in de weg staat.
Op mijn rabbijnenopleiding is de man/vrouwverdeling gelijk. Natuurlijk komt gender wel eens ter sprake: er zijn aspecten aan het ‘vrouwelijk’ rabbinaat die anders zijn. Zo kun je door je gemeenteleden eerder als ‘zorger’ dan als ‘leider’ gezien worden en kan er sneller een oordeel gevormd worden over je uiterlijk. Anderzijds verrijkt het vrouwelijke element het vak: het krijgt een fris perspectief op eeuwenoude vraagstukken.
Toch doet het vrouw-zijn er voor mij niet erg toe. Ik koester de droom om rabbijn te worden al heel lang en dat ik een vrouw ben is een voetnoot in mijn spiritualiteit. Natuurlijk is die voetnoot geen onbelangrijk detail, het is een onderdeel van de optelsom die ik ben. Met mijn nesjomme (ziel) intact.
No comments:
Post a Comment